23352 |
wijwater |
wijwater:
weewater (L352p Hechtel),
weewatter (L352p Hechtel)
|
Wijwater [wïjewaater, wiejwasser, fintwaater]. [N 96B (1989)] || Wijwater, gewijd water [weej-,wij-,wiejwaater, wiewasser, heilig water, vontwater?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23737 |
wijwaterbakje |
wijwatersbakje:
weewattersbekske (L352p Hechtel)
|
Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23601 |
wijwateremmer |
wijwatervat:
weewatervaat (L352p Hechtel)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
kwast:
kwast (L352p Hechtel)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24461 |
wild konijn (enkelv.) |
konijn (lang/sleept.):
kənēͅi̯n (L352p Hechtel)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
kənēͅi̯n (L352p Hechtel)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
17576 |
wilde hoofdharen |
bosuil:
i.e. de persoon met wilde hoofdharen.
ne bosuil (L352p Hechtel),
varkenshaar:
i.e. wit en stijf.
verrekeshoar (L352p Hechtel),
wilde bos:
wille bos (L352p Hechtel)
|
Wilde hoofdharen (struivelen, duivelshaar, varkenshaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32859 |
wilde zuring |
zurkel:
zørkǝl (L352p Hechtel)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
wilg (L352p Hechtel)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
kettekes (L352p Hechtel),
poezeltje:
poezelkes (L352p Hechtel)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|