19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
inbielden (L352p Hechtel),
zich inbeelden (L352p Hechtel)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
niet kunnen:
ich kaan nie
nie kunne (L352p Hechtel),
niet op zijn/haar kilo zijn:
ich bèn nie op minne kilo vandaag (L352p Hechtel),
zich ellendig voelen:
ich vuul mich zoe ellendig (L352p Hechtel)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
wę.ndǝlǝ (L352p Hechtel)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
anders aandoen:
anders aaəndoeən (L352p Hechtel),
zich aanders āāendōēn (L352p Hechtel)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)] || Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
zich wêrem āāendōēn (L352p Hechtel)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (L352p Hechtel),
zicht:
zext (L352p Hechtel)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
ziek (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
zik (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
kwakkelaar (zn.):
’t is ne kwakkelèer (L352p Hechtel),
ziekelijk:
zikkelek zeèn (L352p Hechtel)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitááel (L352p Hechtel)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zikte git voort (L352p Hechtel)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|