| 17985 |
epidemie |
ziekte die voortgaat:
die zikte git voort (L352p Hechtel),
’ zikde die voortgit (L352p Hechtel)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (L352p Hechtel)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 33610 |
erf |
mesterhof:
meͅsdroͅf (L352p Hechtel),
meͅstrəf (L352p Hechtel)
|
I-7
|
| 33641 |
erf en omliggende landerijen |
boerderij:
burdǝrē̜i̯ (L352p Hechtel)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
| 18837 |
ernstig |
serieus:
’t is serjeus (L352p Hechtel)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
| 33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ̄.rt (L352p Hechtel)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
| 24729 |
esdoorn |
esdoorn:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
esdoorn (L352p Hechtel),
gouden regen:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
gorêgen (L352p Hechtel),
pietjes:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
piettekes (L352p Hechtel)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
| 20855 |
eten (ww.) |
eten:
éétə (L352p Hechtel),
êten (L352p Hechtel)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
| 20719 |
etensresten |
overschot:
euverschoot (L352p Hechtel),
overschoot (L352p Hechtel)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
| 18047 |
etter |
zweersel:
zwēͅrsəl (L352p Hechtel)
|
Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|