18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebrekkige mins (L352p Hechtel)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkige mens:
gebrekkige mins (L352p Hechtel)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gewente:
gewente (L352p Hechtel),
gewoonte:
gewoente (L352p Hechtel),
gewonte (L352p Hechtel),
gewoͅnte (L352p Hechtel)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gedienstig (L352p Hechtel),
hai is gedienstig (L352p Hechtel),
he is gedienstig (L352p Hechtel)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
geduikte, een -:
ne gedoakde (L352p Hechtel)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17546 |
gedrongen postuur |
gestuikt:
gestoakt (L352p Hechtel)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
het toch wa gedult (L352p Hechtel),
patintie:
het toch e bitske patientie (L352p Hechtel),
het toch wat pessiënsie (L352p Hechtel)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altijddurende aanbidding (L352p Hechtel)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
een gedwee kind (L352p Hechtel),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gedwee (L352p Hechtel),
gemakkelijk:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
gemekkelik kind (L352p Hechtel),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gemekkelik (L352p Hechtel),
gezeg:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gezeeg (L352p Hechtel),
zoet:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
n zoet kind (L352p Hechtel),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
zoet (L352p Hechtel)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gailverf (L352p Hechtel),
gèl verf (L352p Hechtel),
geelzucht:
geelzucht (L352p Hechtel)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|