21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
27539 |
geit |
geit:
gai̯t (L352p Hechtel),
gē̜.t (L352p Hechtel)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gē̜ ̞tǝ[stal] (L352p Hechtel)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
knielen (L352p Hechtel)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
soets (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
wilg:
wilg (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold haor (L352p Hechtel),
gekrolde hoar (L352p Hechtel),
krullen:
krollen (L352p Hechtel)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moet geld hemmen om te kunnen betaailen (L352p Hechtel),
geld (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
hai is vaijer zennen jas en moeijer heur geld, vaijer zen kauw en Vaijer zennen hond (L352p Hechtel),
hè moet geld hemmen om kunnen te betaailen (L352p Hechtel),
moejer bai wie moet ich geld halen (L352p Hechtel),
oe moet geld hemmen um te kunnen betalen (L352p Hechtel),
xaelt (L352p Hechtel),
ai zoals in aimer
ich bin me geld kwait (L352p Hechtel)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
ly`pinǝ (L352p Hechtel)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
leesmes (L352p Hechtel)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
er op trekken:
er op trekken (L352p Hechtel),
gelijken:
gelaiken (L352p Hechtel)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|