id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20408 | gepensioneerd (zijn) | gepensioneerd: znd 35, 65 gepensionneerd (Hechtel), pensioen hebben: znd 35, 65 hit pensioen (Hechtel) | gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)] III-2-2 |
34057 | geprimeerde stier | prijsstier: prē.sstīr (Hechtel) | Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b] I-11 |
19091 | gerieflijk | gerieflijk: gerieflijk hos (Hechtel), ⁄n geriefelijk hoas (Hechtel) | Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
34240 | geronnen melk | zure melk: zūr mɛlk (Hechtel) | Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.] I-11 |
20912 | gerookt spek | gerookt spek: gerukt spek (Hechtel), gə’røkt ’spɛk (Hechtel) | spek dat gerookt is [DC 48 (1973)] III-2-3 |
32979 | gerst | gerst: g˙ɛrst (Hechtel) | Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4 |
21100 | gerstebier | gerstebier: gerstebier (Hechtel) | gerstenbier [ZND 24 (1937)] III-2-3 |
21595 | geschiedenis | geschiedje: in geschieke vertèllen (Hechtel), historie: n historie vertâîllen (Hechtel), vertelseltje: e verteͅlseke verteͅllen (Hechtel) | Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1 |
34394 | gesneden mannelijk schaap | gesneden kas: gǝsnē.ǝ kāǝs (Hechtel) | [N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.] I-12 |
34305 | gesneden mannelijk varken | berg: bɛ̄.rǝx (Hechtel), bɛ̄rx (Hechtel) | Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12 |