23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhailigen (L352p Hechtel)
|
Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielen (L352p Hechtel)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
hai is kebs (L352p Hechtel),
niets meer hebben:
hij heeft niets meer (L352p Hechtel)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpintje (<fr.):
álpäke (L352p Hechtel)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den ôter (L352p Hechtel),
op t altaor (L352p Hechtel)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L352p Hechtel)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23753 |
alziend oog |
paternoster:
paternoster (L352p Hechtel)
|
Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampul (L352p Hechtel)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andaivie (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
andēͅ.vi (L352p Hechtel),
andijvie (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (L352p Hechtel),
aŋǝl (L352p Hechtel)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|