24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L352p Hechtel)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
bedeklokje:
t biëklokske louwt (L352p Hechtel)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbraaitje:
slecht leesbaar is het bruike ?
appelbriuke (L352p Hechtel),
appelenbol:
appelebol (L352p Hechtel)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoes (L352p Hechtel)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
klein appelvlaaitje:
klē appelvlaaike (L352p Hechtel)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ǭrǝ rā.pǝ (L352p Hechtel),
ǭrǝ rāpǝ (L352p Hechtel),
oogsten:
ǫi̯stǝ (L352p Hechtel)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L352p Hechtel)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ermband (L352p Hechtel),
erremband (L352p Hechtel),
êrembaand (L352p Hechtel)
|
armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] || Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
n erme minsch (L352p Hechtel),
nen erreme mins (L352p Hechtel)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|