e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verstellen stukken: štø̜kǝ (Heek) Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW] II-7
verstoppertje spelen koekverbergen: koekverbĕrge (Heek) schuilevinkje spelen [SGV (1914)] III-3-2
verstuiken verrekken: verrèke (Heek), verstuiken: verstøk (Heek), verstøke (Heek) verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)] III-1-2
vest kamizool (<fr.): kamesoal (Heek) vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
veulen veulen: vø̄lǝ (Heek) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vijl vijl: vīl (Heek) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver wijert: wījǝrt (Heek) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Heek) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Heek) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Heek), vinne (Heek) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2