24392 |
vlinder |
pepel:
pepel (Q110p Heek)
|
vlinder [SGV (1914)]
III-4-2
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloi (Q110p Heek)
|
vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (Q110p Heek)
|
vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (Q110p Heek)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
vloer:
flwor (Q110p Heek)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (Q110p Heek),
lommele (Q110p Heek)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkramer:
lommelekriemer (Q110p Heek)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
34280 |
voer |
voer:
vōr (Q110p Heek)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
28819 |
voering, voeringstof |
voerdoek:
vōrdōk (Q110p Heek)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
17777 |
voet |
voet:
veut (Q110p Heek),
voot (Q110p Heek)
|
voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|