25546 |
baktrog |
moel:
mǫl (Q110p Heek)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
21296 |
balans |
balans:
ps. boven de eerste a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
baláns (Q110p Heek)
|
balans [SGV (1914)]
III-3-1
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkebrie (Q110p Heek)
|
balkenbrij [SGV (1914)]
III-2-3
|
19351 |
balorig |
koppig:
köppig (Q110p Heek),
kops:
köpsj (Q110p Heek)
|
baloorig [SGV (1914)]
III-1-4
|
21297 |
bandiet |
schoft:
sjoef (Q110p Heek)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
bĕrreves (Q110p Heek)
|
barrevoets [SGV (1914)]
III-1-3
|
23197 |
bedevaart |
bedevaartsgang:
bêvaartsgank (Q110p Heek)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
liezenei:
liezenei (Q110p Heek)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrege (Q110p Heek)
|
bedriegen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuft (Q110p Heek)
|
bedroefd [SGV (1914)]
III-1-4
|