e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
man man: ps. boven de a staat nog een ? en een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  man (Heek) man [SGV (1914)] III-3-1
mand mandel: maŋǝl (Heek) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mankeren mankeren: mankeere (Heek), schelen: sjêle (Heek) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijke duif hoorn: hoare (Heek) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend wenderik: wēndǝrek (Heek) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
maretak haamscheut: haamsjeut (Heek) marentak [SGV (1914)] III-4-3
marmer marmer: marmer (Heek) marmer [SGV (1914)] III-4-4
marter fis: ?  vis (Heek), maart: maart (Heek), vuur: ? / ik meen dat vuur = bunzing is  vuur (Heek) marter [SGV (1914)] III-4-2
masker mommebakkes: mommebakkes (Heek) masker [SGV (1914)] III-3-2
mazelen mazelen: mazele (Heek) mazelen [SGV (1914)] III-1-2