e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuldig (zijn) schuldig (zijn): sjöllig (Heek) schuldig [SGV (1914)] III-3-1
schurft schurft: sjörf (Heek) schurft [SGV (1914)] III-1-2
schurk, smeerlap schavuit: sjavuut (Heek) schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutter schutter: sjötter (Heek) schutter [SGV (1914)] III-3-2
schutters schutters: sjöttesj (Heek) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur schuur: šȳr (Heek) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
sering meibloem: meibloom (Heek, ... ) [SGV (1914)]sering [SGV (1914)] I-7, III-4-3
sik bokkenbaardje: bokǝbęrtjǝ (Heek) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] I-12
sip (kijken) op zijn naas kijken: op zien naas kieke (Heek) sip kijken [SGV (1914)] III-1-4
slaan slaan: sjloan (Heek) slaan [SGV (1914)] III-1-2