19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gədinkə (L328p Heel)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
geduiptj waere (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrøktj (L328p Heel),
geduwd:
gǝdȳtj (L328p Heel)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied durende aanbidding (L328p Heel),
altijd durende aanbidding (L328p Heel)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
braaf:
brááf (L328p Heel),
gedwee:
gedwië (L328p Heel),
getrouw:
getroew (L328p Heel)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gaele sjriever (L328p Heel)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gèèl vérf (L328p Heel),
gêlvĕrf (L328p Heel)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
giǝr (L328p Heel)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
geer:
gi̯ēr (L328p Heel),
ophool:
ǫphǭl (L328p Heel)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
32318 |
geerhamer |
geerhamer:
gīǝrhāmǝr (L328p Heel)
|
De hamer waarmee de metalen banden aan één kant uitgesmeed worden. Zie ook het lemma ɛde banden uitsmedenɛ.' [N E, 43b]
II-12
|