18053 |
gif |
vergif:
vərgif (L328p Heel)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
gęs (L328p Heel),
gɛst (L328p Heel)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
30745 |
glaceren |
glaceren:
glasērǝ (L328p Heel)
|
Bij hout- en marmerschilderen het aanbrengen van een dunne, doorschijnende verflaag die vervolgens met speciale kwasten wordt behandeld. Het lazuren (L 163, P 219) wordt gedaan met lazuurverf, een verf die het onderliggend materiaal laat doorschemeren. [N 67, 84a]
II-9
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L328p Heel),
glaat (L328p Heel)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
30600 |
glansverf |
glansverf:
glans˲[verf] (L328p Heel)
|
Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.]
II-9
|
30783 |
glas in lood |
gebrand glas:
gǝbrantj ˲glās (L328p Heel),
glas in lood:
glās˱ en lūǝt (L328p Heel)
|
Samenstel van kleine, gekleurde ruitjes van gebrand glas, die in H-vormige loden roeden zijn gevat. Bij het aanbrengen van glas in lood worden de roeden zo ver als nodig uiteengebogen om het glas erin te plaatsen. Vervolgens worden ze weer aangedrukt en aan de hoeken en kruisingen aan elkaar gesoldeerd. [N 67, 89l; monogr.]
II-9
|
30788 |
glas snijden |
glas snijden:
glās šnijǝ (L328p Heel)
|
Glas op maat snijden met behulp van een glassnijder. Zie ook het lemma 'Glassnijder'. [N 67, 90b]
II-9
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-loodraam:
glaas in loeedraam (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30681 |
glasbreker |
glasbreker:
glās˱brē̜kǝr (L328p Heel)
|
IJzeren lemmet met inkepingen voor verschillende diktes van glas, dat wordt gebruikt wanneer de bij het glassnijden af te breken stroken glas te smal zijn om met de hand aan te vatten. [N 67, 58c]
II-9
|
30792 |
glasrek |
glasrek:
glāsręk (L328p Heel)
|
Vierkant rooster met aan de onderzijde een bakje, waarin het glas, de hamer, de stopverf, etc. gelegd kunnen worden. [N 67, 91]
II-9
|