30680 |
glassnijder |
glassnijder:
glāsšnijǝr (L328p Heel)
|
Instrument waarmee het glas op maat wordt ingeritst. De glassnijder kan zijn samengesteld uit een houten handvat waaraan een diamant is bevestigd, maar er bestaan ook uitvoeringen waarbij het glas met behulp van een stalen wieltje wordt ingeritst. Aan de zijkant van de kop van de glassnijder zijn soms enige inkepingen aangebracht, die corresponderen met de verschillende glasdiktes. Zij worden gebruikt om het glas af te breken. In Q 203 werden deze inkepingen 'de tanden' ('dǝ t'ŋ') genoemd. Zie ook afb. 98. [N 67, 58a; N 67, 58b; monogr.]
II-9
|
30683 |
glastang |
glastang:
glāstaŋ (L328p Heel)
|
Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e]
II-9
|
20556 |
glazig |
glazig:
gláázig (L328p Heel)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glaazuur (L328p Heel)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (L328p Heel)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
litsen:
litse (L328p Heel, ...
L328p Heel),
litsə (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
grimlachen:
grīēmláchə (L328p Heel)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
donderworm:
donderworm (L328p Heel),
donderwormpje:
wordt gezegd tegen blaaspoot, klein insect
donderwurmke (L328p Heel),
kapellenuil:
kapellen-uul (L328p Heel)
|
glimworm [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L328p Heel),
glorieja (L328p Heel)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
glūūpərd (L328p Heel),
valserik:
valserik (L328p Heel)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|