22335 |
alles kwijt |
kapot:
Opm. kwijt = kwiet.
kapot (L328p Heel),
keps:
kɛps (L328p Heel),
koek:
(alles verloren, zodat men geen knikkers meer heeft).
kuk (L328p Heel)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
zwaaf (L328p Heel)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altjaor (L328p Heel),
altjoar (L328p Heel)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
schel:
sjel (L328p Heel),
schellenkrans:
sjellekrans (L328p Heel)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
drieluik:
driejloek (L328p Heel)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
avel:
WLD
aovəl (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de alver: een roofkarpertje, 10-18cm lang, de schubben hebben een fraaie zilver- of paarlemoerglans (alver, moertje, nesteling, aveltje, scheiter, bovenzwemmer, win, winde, wind) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
WLD
àngəl (L328p Heel)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklokje:
angeløskløͅkskə (L328p Heel)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L328p Heel)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|