17659 |
hand |
hand:
hantj (L328p Heel, ...
L328p Heel),
henj (L328p Heel),
hàndj (L328p Heel)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21731 |
handboei |
boei:
bŏĕjə (L328p Heel)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28154 |
handboor |
centerboor:
sɛntǝrbōr (L328p Heel)
|
Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b]
II-12
|
31934 |
handboor, fretboor |
fretboortje:
frɛt˱bȳǝrkǝ (L328p Heel),
frettenboortje:
frɛtǝbȳǝrkǝ (L328p Heel)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
21849 |
handel |
handel:
hanj⁄l (L328p Heel)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
hanjəlieer (L328p Heel)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
hanjələ (L328p Heel)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
daad:
daod (L328p Heel)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (L328p Heel),
klauwen:
klawwe (L328p Heel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
31938 |
handgreep van de booromslag |
slag:
šlāx (L328p Heel)
|
Het middelste gedeelte van een booromslag dat met één hand wordt rondgedraaid wanneer men boort met de omslagboor. [N 53, 161d; monogr.]
II-12
|