e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
janplezier janplezier: janplǝzē̜r (Heel) Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51] I-13
japanlak japanlak: japanlak (Heel) Fabrieksmatig bereide glansverf met vernis of standolie als bindmiddel. [N 67, 21c; div.] II-9
jarig zijn ... jaar worden: hij wuuertj ... jaor (Heel), jarig zijn: hāi is jeurig (Heel), verjaren: verjaore (Heel) Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jas: algemeen jas: jas (Heel), jes (Heel) jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
jeuk jeuk: jeu‧k (Heel), jēūk (Heel), jûûk (Heel) jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] III-1-2
jezuïet jezuet: jezewiet (Heel), jezuiet (Heel) Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
jicht gicht: gicht (Heel, ... ) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joden joden: joede (Heel) joden [SGV (1914)] III-3-3
joelen spektakelen: sjpektáákələ (Heel) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1
jojo jojo: jojo (Heel) Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2