21146 |
janplezier |
janplezier:
janplǝzē̜r (L328p Heel)
|
Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51]
I-13
|
30607 |
japanlak |
japanlak:
japanlak (L328p Heel)
|
Fabrieksmatig bereide glansverf met vernis of standolie als bindmiddel. [N 67, 21c; div.]
II-9
|
22435 |
jarig zijn |
... jaar worden:
hij wuuertj ... jaor (L328p Heel),
jarig zijn:
hāi is jeurig (L328p Heel),
verjaren:
verjaore (L328p Heel)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L328p Heel),
jes (L328p Heel)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeu‧k (L328p Heel),
jēūk (L328p Heel),
jûûk (L328p Heel)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
jezewiet (L328p Heel),
jezuiet (L328p Heel)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
joede (L328p Heel)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
spektakelen:
sjpektáákələ (L328p Heel)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L328p Heel)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|