e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bandhaak trekhout: trękhǫwt (Heel) De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46] II-12
bandiet bandiet: bandiet (Heel), schoft: sjŏĕft (Heel) bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandijzer bandijzer: banjt˱īzǝr (Heel) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandschuurmachine bandschuurmachine: bantjšūrmǝšīn (Heel) Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.] II-12
bang schuw: sjoewə (Heel) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik peeskeutel: peeskäötel (Heel), schijterd: sjieterd (Heel), schijthuis: sjiethoês (Heel), schouwerik: sjoewerik (Heel), sjoewərik (Heel), sjoe‧erik (Heel), schuwerik: eine sjoewerik (Heel), wezel: eine wezel (Heel) bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || bangschijterd || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] || schijterd, bangerik III-1-4
bank van lening leenbank: līēənbānk (Heel) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1
bankhaak bankhaak: baŋkhǭk (Heel) Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.] II-12
barbeel berf: WLD  bèrf (Heel) Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)] III-4-2
barensweeën poos: pōēəs (Heel) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2