32313 |
bandhaak |
trekhout:
trękhǫwt (L328p Heel)
|
De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46]
II-12
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (L328p Heel),
schoft:
sjŏĕft (L328p Heel)
|
bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32310 |
bandijzer |
bandijzer:
banjt˱īzǝr (L328p Heel)
|
Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43]
II-12
|
31891 |
bandschuurmachine |
bandschuurmachine:
bantjšūrmǝšīn (L328p Heel)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|
19114 |
bang |
schuw:
sjoewə (L328p Heel)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
peeskeutel:
peeskäötel (L328p Heel),
schijterd:
sjieterd (L328p Heel),
schijthuis:
sjiethoês (L328p Heel),
schouwerik:
sjoewerik (L328p Heel),
sjoewərik (L328p Heel),
sjoe‧erik (L328p Heel),
schuwerik:
eine sjoewerik (L328p Heel),
wezel:
eine wezel (L328p Heel)
|
bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || bangschijterd || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] || schijterd, bangerik
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
leenbank:
līēənbānk (L328p Heel)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǭk (L328p Heel)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
24299 |
barbeel |
berf:
WLD
bèrf (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
poos:
pōēəs (L328p Heel)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|