19636 |
kolengruis |
gruis:
gruus (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kooëlesjöp (L328p Heel),
schoep:
sjoop (L328p Heel)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19467 |
kolenslik |
schlamm (d.):
(met vocht).
sjlam (L328p Heel)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komme (L328p Heel)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
vies:
vīēs (L328p Heel)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
knīēn (L328p Heel)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
aard:
WLD
éérd (L328p Heel)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
ps. omgespeld volgens Frings.
kø͂ͅning (L328p Heel)
|
koning [SGV (1914)]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
sjtøͅk (L328p Heel)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|