20443 |
lijkbaar |
borg:
börg (L328p Heel),
lijkbaar:
liekbaar (L328p Heel)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20464 |
lijkbidder |
ter-lijk-bidder:
buren
terliekbejers (L328p Heel)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (L328p Heel)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20186 |
lijkstro |
wijpjes:
Vroeger werd de kist op grotere afstand op een kar verv oerd, De kist lag op schoofjes stro, wepkes genaamd, Die werden op een bepaalde plaats achter een struik langs de weg gelegd
wepkes (L328p Heel)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20466 |
lijkwagen |
lijkwagen:
liekwaage (L328p Heel),
liêkwaage (L328p Heel)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
lijmklem:
līmklɛm (L328p Heel),
sergeant:
sǝržant (L328p Heel)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
lijmtangetje:
līmtɛŋskǝ (L328p Heel)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
30612 |
lijmverf |
lijmverf:
līm[verf] (L328p Heel)
|
Verf die als bindmiddel lijm bevat. Wegens de oplosbaarheid van de lijm in water kan lijmverf slechts binnenshuis worden toegepast. Lijmverf werd in Q 121 gebruikt voor het schilderen van plafonds en het bovendeel van wanden in gangen en trappehuizen. De verf werd samengesteld uit luchtstofkrijt, water en beenderlijm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 22; div.]
II-9
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
(de streep).
de sjrieem (L328p Heel),
streep:
sjtrēp (L328p Heel)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30588 |
lijnolie |
lijnolie:
līnuǝli (L328p Heel)
|
Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.]
II-9
|