17617 |
lip |
lip:
lup (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel)
|
lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
duivelskluppel:
-
duvelsklöppele (L328p Heel),
hier niet bekend. In Heel genoemd duvelskluppele. Opgegeven door L 376
duvelskluppele (L328p Heel),
ook: rietsigaar
duuvelsklöppele (L328p Heel),
lis:
-
lisse (L328p Heel)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispələ (L328p Heel)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
litteniej (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lienteiken (L328p Heel),
līēnteike (L328p Heel)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
heilige vaten:
heilige vate (L328p Heel),
vaten:
vaat (L328p Heel)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
miskleren:
meskleijer (L328p Heel),
paramenten (<oudfr.):
paramenten (L328p Heel)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (L328p Heel)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (L328p Heel)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|