| 22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
noewjaor (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
| 22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar wensen:
noewjaor winse (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
| 19052 |
nieuws |
nieuws:
noets (L328p Heel),
noewts (L328p Heel)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] || nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
noesjiërig (L328p Heel),
noewsjieerich (L328p Heel),
noewsjierig (L328p Heel)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
| 19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige naas:
noewsjieriggə náás (L328p Heel)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 18122 |
nijdnagel |
overnagel:
euverniegel (L328p Heel)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
| 30857 |
nijptang |
kniptang:
kneptaŋ (L328p Heel),
nagelentang:
nīǝgǝltaŋ (L328p Heel),
nagelentrekker:
nīǝgǝltrękǝr (L328p Heel),
nijptang:
nīptaŋ (L328p Heel)
|
In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.]
II-12
|
| 21401 |
niks waard |
niks waard:
(det is niks wert).
wêrt (L328p Heel)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20504 |
nippen |
sippen:
sippə (L328p Heel)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|