17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L328p Heel)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
oealie (L328p Heel),
ōēwóliej (L328p Heel)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
uali[verf] (L328p Heel),
uǝli[verf] (L328p Heel)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
30705 |
olieverven |
olieverven:
uǝlivęrǝvǝ (L328p Heel)
|
Schilderen met olieverf. [N 67, 66a]
II-9
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L328p Heel)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkhoeefmoer (L328p Heel),
kerkmuur:
kirkmoer (L328p Heel)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33735 |
omheining van palen |
tuin:
tūn (L328p Heel)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
kussen:
kösse (L328p Heel),
om de hals vallen:
ommen hals valle (L328p Heel)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
oomhoeəg gāōn (L328p Heel)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
oomtrék (L328p Heel)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|