21734 |
pezerik |
pezerik:
pĕĕzərik (L328p Heel),
pēzǝrek (L328p Heel)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
II-12, III-3-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
pīhīl (L328p Heel)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (L328p Heel),
pîên (L328p Heel)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pīǝp (L328p Heel)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
pīēpəkroolə (L328p Heel)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pelaer (L328p Heel),
pilaer (L328p Heel)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17670 |
pink |
pink:
pink (L328p Heel)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
kerkensleuteltje:
(eu als in fr. beurre)
kirkesleutelke (L328p Heel),
-
kirkesleutelkes (L328p Heel),
kerkesleuteltje:
kerkǝslø̄telkǝ (L328p Heel)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (L328p Heel),
pinkste (L328p Heel),
pinksteren:
pinkstere (L328p Heel)
|
Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
stikkers:
stikkers (L328p Heel)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|