21722 |
proces |
proces (<lat.):
pərsès (L328p Heel),
zitting:
zitting (L328p Heel)
|
de zitting van een rechterlijk college waarin een overtreding of misdrijf onderzocht wordt, en waarin een uitspraak gedaan wordt [kwerel, audiëntie, proces, ordenantie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21515 |
proces-verbaal |
proces-verbaal:
pərsèsvərbaal (L328p Heel)
|
het geschreven woordelijke verslag van de toedracht van een overtreding [proces-verbaal, daas, nummer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
persessie (L328p Heel, ...
L328p Heel),
processie (L328p Heel)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)] || processie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23852 |
processie door het veld |
bedeweg:
baejwaeg (L328p Heel),
veldprocessie (<lat.):
veldjprocessie (L328p Heel)
|
Een processie door het veld, bedeweg, bidweg. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
sjtruijsel (L328p Heel),
sjtruisel (L328p Heel)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23861 |
processievaantjes |
vlagjes:
vleegskes (L328p Heel)
|
De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel),
preuvə (L328p Heel)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
23930 |
profeet |
profeet:
profieët (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31890 |
profielschuurblok |
profielblokje:
profilblø̜kskǝ (L328p Heel)
|
Een schuurblok dat voorzien is van een contraprofiel, zodat er profielen en profiellijsten mee geschuurd kunnen worden. Zie ook afb. 61. [N 53, 148c]
II-12
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
prōōfiteerə (L328p Heel)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|