19839 |
raspen |
raspen:
raspe (L328p Heel),
ràspə (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
31882 |
raspen, grof vijlen |
raspen:
raspǝ (L328p Heel)
|
Een stuk hout met een houtrasp of een grove houtvijl een eerste, ruwe bewerking geven. [N 53, 158a; monogr.]
II-12
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klepper:
klepper (L328p Heel),
kleppers (L328p Heel)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31424 |
ratelbooromslag |
krikboor:
krek˱būǝr (L328p Heel)
|
Booromslag die na een halve draai teruggedraaid kan worden zonder dat het boorijzer meedraait. In de boorhouder is daartoe een tandwieltje aangebracht, dat tijdens het boren een ratelend geluid maakt. De ratelbooromslag wordt gebruikt op plaatsen, waar het niet mogelijk is de zwengel volledig rond te draaien, bijvoorbeeld in hoeken. Zie ook afb. 82. [N 53, 161c; N 53, 173a]
II-12
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw (L328p Heel)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
kuiten:
kuite (L328p Heel),
rulsen:
rölse (L328p Heel)
|
stoeien [SGV (1914)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
te zeil gaan:
te seil gaon (L328p Heel)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
gek van gift:
gèk van gift (L328p Heel),
giftig wie een konijn:
giftig wie eine kniën (L328p Heel)
|
pisnijdig || razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21356 |
rechtbank |
rechtbank:
rechtbank (L328p Heel)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|