e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechte, vormeloze benen bezemstokken: baesemsjtekke (Heel) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard buitenhand: būtǝhantj (Heel) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtstaande oren muizenoortjes: moezenêûrkes (Heel) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rector rector (lat.): rector (Heel), rekter (Heel) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
reeks, rij rij: rie (Heel) rij [SGV (1914)] III-4-4
regenworm pierik: peerik (Heel, ... ) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] III-4-2
reien, vlakschaven reien: rijǝ (Heel), reischaven: rijšāvǝ (Heel), vlakken: vlakǝ (Heel), vlakmaken: vlakmākǝ (Heel) Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107] II-12
reis reis: reis (Heel) het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)] III-3-1
reischaaf reischaaf: rijšāf (Heel), ręjšāf (Heel) Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.] II-12
reiskoffer koffer: koffer (Heel), kŏŏfər (Heel) Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)] || koffer [SGV (1914)] III-3-1