18157 |
betten van een wonde |
betten:
bèttə (L328p Heel)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
byəgələ (L328p Heel)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
poort:
port (L328p Heel)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L328p Heel),
-
beuk (L328p Heel)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beukeneutje (L328p Heel)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
21023 |
beurs |
achter in de kerk:
achter inne kirk (L328p Heel),
onder de toren:
onger de toeere (L328p Heel)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
(deftig).
bevalle (L328p Heel),
een kind krijgen:
(lomp).
ein kintj kriege (L328p Heel),
een kindje krijgen:
ein kiendjə krīēgə (L328p Heel)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)] || levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevèèl (L328p Heel, ...
L328p Heel),
bevêl (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
bevel [SGV (1914)] || een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
verordonneren:
vərordeneerə (L328p Heel),
verordonneren (<fr.):
vərordeneerə (L328p Heel)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
vliegen schudden:
vlēgǝ sxødǝ (L328p Heel)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|