17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rinkvingər (L328p Heel)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
ringelworm:
ringəlwòrm (L328p Heel)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L328p Heel),
schellen:
sjelle (L328p Heel)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
zuursig:
zūūrsig (L328p Heel)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
riool:
riejool (L328p Heel),
rioeal (L328p Heel)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L328p Heel),
ritsələ (L328p Heel)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24317 |
riviergrondel |
grondje:
WLD
grundjə (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L328p Heel),
ròchele (L328p Heel)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
rochet (fr.):
rochet (L328p Heel)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|