21092 |
schaften |
schaften:
sjafte (L328p Heel, ...
L328p Heel),
Als gegeten wordt.
sjáftə (L328p Heel)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || schaften, lunchen
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
schafttijd:
sjaftiet (L328p Heel)
|
schafttijd [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-1-4, III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
reut:
reut (L328p Heel),
schapenreut:
sjaopereut (L328p Heel)
|
Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L328p Heel)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsbeitel:
fets˱bęjtǝl (L328p Heel)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
19045 |
schaterlachen |
zich een bult lachen:
zich eine böltj lache (L328p Heel),
zich kapot lachen:
zich kepot lache (L328p Heel),
zich verrijten van de lach:
zich verriete van de lach (L328p Heel),
zich vet lachen:
zich vèt lache (L328p Heel)
|
stikken van het lachen || zich dood lachen
III-1-4
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjáttə (L328p Heel)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31807 |
schaven |
schaven:
šāvǝ (L328p Heel)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
31828 |
schaven met de fijne blokschaaf |
oppoetsen:
ǫpputsǝ (L328p Heel),
opschaven:
ǫpšāvǝ (L328p Heel)
|
Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96]
II-12
|