e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaften schaften: sjafte (Heel, ... ), Als gegeten wordt.  sjáftə (Heel) Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || schaften, lunchen III-3-1
schafttijd schafttijd: sjaftiet (Heel) schafttijd [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjanj (Heel, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-1-4, III-3-3
schapenvet reut: reut (Heel), schapenreut: sjaopereut (Heel) Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Heel) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnierbeitel fitsbeitel: fets˱bęjtǝl (Heel) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
schaterlachen zich een bult lachen: zich eine böltj lache (Heel), zich kapot lachen: zich kepot lache (Heel), zich verrijten van de lach: zich verriete van de lach (Heel), zich vet lachen: zich vèt lache (Heel) stikken van het lachen || zich dood lachen III-1-4
schatten schatten: sjáttə (Heel) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schaven schaven: šāvǝ (Heel) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaven met de fijne blokschaaf oppoetsen: ǫpputsǝ (Heel), opschaven: ǫpšāvǝ (Heel) Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96] II-12