19869 |
schuurmiddel |
blauwpan:
wordt bijna niet meer gebruikt
bloͅu̯pan (L328p Heel),
zand:
ook met \'vim\' en met koeëperpoets
zantj (L328p Heel)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šūrpǝpēr (L328p Heel)
|
Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-9
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (L328p Heel),
schuurpoort:
šø̄rpǫrt (L328p Heel)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
31894 |
schuurtafel |
het machine:
ǝt mǝšīn (L328p Heel)
|
Het beweeglijke, glijdende deel van de bandschuurmachine waarop het te schuren werkstuk gelegd wordt. Zie ook afb. 62. [N 53, 149d]
II-12
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
sjeurke (L328p Heel)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30598 |
schuurverf |
schuurverf:
šūr[verf] (L328p Heel)
|
Verf waarin met puimsteen geschuurd wordt. Als schuurverf wordt vaak grondverf gebruikt. Door het schuren in de natte verf hecht de verflaag beter aan de onderliggende plamuurlaag. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18c]
II-9
|
19063 |
schuw |
schuw:
WLD
sjōēw (L328p Heel)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
WLD
sèldəriej (L328p Heel)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
simmenarie (L328p Heel),
simmenariej (L328p Heel)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19778 |
sering |
kruiden:
kroetn (L328p Heel, ...
L328p Heel),
kruidnagel:
-
kroetniegel (L328p Heel, ...
L328p Heel),
kruidnageltje:
oe lang
kroetnieëgelkes (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|