19358 |
smalen |
smalen:
ps. boven de ê staat nog een soort lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
smêle (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
doel:
dūl (L328p Heel)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33973 |
smalle buikriem |
buikketting:
būkkęteŋ (L328p Heel)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pāt (L328p Heel),
pǭt (L328p Heel)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smējǝ (L328p Heel),
šmējǝ (L328p Heel)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeer:
sjmiejər (L328p Heel)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18978 |
smeerpoes |
smeerkanis:
smieerkanes (L328p Heel),
smeerpoes:
smieerpoes (L328p Heel),
vetkanis:
vètkanes (L328p Heel),
vetlap:
vètlap (L328p Heel),
vetpoetje:
vètpoetje (L328p Heel),
vettig poetje:
vèttig poetje (L328p Heel),
vetzak:
vètzak (L328p Heel),
vétzak (L328p Heel),
vuilik:
voelik (L328p Heel)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)] || vetzak || viespeuk || viezerik || vuilak, viespeuk
III-1-4
|
19073 |
smeken |
smeken:
sjmeekə (L328p Heel),
smeeke (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
smieere (L328p Heel)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
30469 |
smetlijn |
smetlijn:
šmɛtlīn (L328p Heel)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|