e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snavel snavel: sjnaavel (Heel) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snee brood snede: sjneej (Heel) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbal: sjniejebal (Heel) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwen sneeuwen: sniee (Heel), snĭĕje (Heel), snîêjə (Heel) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sniee (Heel, ... ), sniêê (Heel) sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
snel, vlug vlot: flòt (Heel) snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)] III-4-4
sneuvelen sneuvelen: sjneuvələ (Heel), sneuvele (Heel) in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] || sneven (sneuvelen) [SGV (1914)] III-3-1
snijbank, werkbank rijffelbank: ręjfǝlbaŋk (Heel) De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.] II-12
snijbiet snijkrootje: snii̯krø̜tjǝ (Heel) Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.] I-5
snijijzer snijijzer: sni-īzǝr (Heel  [(snelsnijijzer)]  ) Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.] II-11