25048 |
snorren |
snorren:
sjnòrə (L328p Heel)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
suis:
zūs (L328p Heel)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18026 |
snotneus |
klokkenzeel:
klokkezeil (L328p Heel),
pierikennaas:
pērikkenaas (L328p Heel),
snotterbel:
snooterbel (L328p Heel),
snotterkop:
snoterkop (L328p Heel),
snotterkuiken:
snoterkuke (L328p Heel),
snotternaas:
sjnoternaas (L328p Heel),
sjnōōtərnáás (L328p Heel)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotaap, broekie || snotneus || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
Als scheldnaam: sjnoterkuke, sjnotaap.
sjnoterbel (L328p Heel)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnóótərə (L328p Heel)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
sjnūūfkə (L328p Heel)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
lommeltje:
lumməlkə (L328p Heel)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
WLD
sjnōēt (L328p Heel),
snoets:
snoets (L328p Heel),
snuits:
snoets (L328p Heel),
Plat.
snoets (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus [DC 01 (1931)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
snurken:
sjnòrke (L328p Heel)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
soda:
zōdā (L328p Heel, ...
L328p Heel),
zoͅu̯dā (L328p Heel),
zūdā (L328p Heel)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|