24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WLD
sjpitsmōēs (L328p Heel)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
sjpitsroedje loupe (L328p Heel)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
spaden:
špāi̯ǝ (L328p Heel)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (L328p Heel)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gáffəl (L328p Heel)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23327 |
spoken |
spoken:
spoeake (L328p Heel)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
spoeake (L328p Heel)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšāf (L328p Heel),
sponningschaaf:
špǫneŋšāf (L328p Heel)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
19806 |
spons |
spons:
spons (L328p Heel),
spoͅns (L328p Heel)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
spoeak (L328p Heel)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|