e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vin rugvin: roëkvin (Heel), rukvin (Heel), staart: sjtert (Heel), staartvin: sjtèrtvin (Heel), vin: vin (Heel), vinne (Heel), WLD  vin (Heel) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vinje (Heel) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Heel, ... ), vingers (Heel) vinger [DC 01 (1931)] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid kootje: keutje (Heel), vingerkootje: vingerkuuətjə (Heel) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: B.v. blief ter met dien fikke van aaf.  fikke (Heel), pinnen: B.v. blief ter met dien pin van aaf.  pin (Heel), tien geboden: B.v. mit de 10 geboden aeten.  de 10 geboden (Heel) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink vink: vink (Heel, ... ) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
viool viool: fijuwəl (Heel) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vis, algemeen vis: vĕs (Heel, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
vishengel garde: gɛ̄rt (Heel), viem: viem (Heel) hengel [SGV (1914)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
viskorf viskast: vĕskast (Heel, ... ) beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2