e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeden bloeden: bluuö (Heel) bloeden [SGV (1914)] III-1-2
bloedworst bloedworst: bloodwóst (Heel) bloedworst [N 06 (1960)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiker: bloodsuker (Heel), bloodzuker (Heel), echel: echel (Heel) bloedzuiger [DC 30 (1958)], [DC 54 (1979)], [SGV (1914)] III-4-2
bloeien bloeien: blø̄i̯ǝ (Heel) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: bloom (Heel) bloem [SGV (1914)] III-2-3
bloem (alg.) bloem: bloom (Heel, ... ) bloem [SGV (1914)] III-4-3
bloembol bloemenbol: WLD  bloomeból (Heel) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop bloemenknoop: WLD  blooməknoep (Heel) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemperk bloemenbed: blomebèd (Heel), bloemenbedje: blomebèdje (Heel), bloementuin: blōōmetuin (Heel) Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] III-2-1
bloesem bloei: bluui (Heel) I-7