17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L328p Heel)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21772 |
zich aanstellen |
zich aanstellen:
zich aansjtèlle (L328p Heel),
zich aansjtélle (L328p Heel)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bədinkə (L328p Heel)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemeuje (L328p Heel)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L328p Heel)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich veugə (L328p Heel)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os spooie (L328p Heel),
ōs spooje (L328p Heel)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
veel kapsones hebben:
vèùl kapsones höbbə (L328p Heel),
zich voelen:
Duits "sich fühlen
zich veule (L328p Heel)
|
een hoge dunk van zichzelf hebben || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
inbeelje, zich (L328p Heel)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
zich oprijten:
zich òprīētə (L328p Heel)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|