25114 |
bomijs |
krikkelijs:
krikkəlīēs (L328p Heel)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruidje:
WLD
boeənəkruudjə (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24124 |
bonte kraai |
grijze kraan:
gries kraon (L328p Heel),
gries kròòn (L328p Heel),
maaskraan:
maaskraon (L328p Heel),
zaadkraan:
zaotkraon (L328p Heel)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, bonte —
III-4-1
|
25019 |
bonzen |
bonken:
bŏŏnkə (L328p Heel)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31838 |
boogschaaf met bolle zool |
bootje:
bȳǝtjǝ (L328p Heel),
wrongschaaf:
vrǫŋšāf (L328p Heel)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
22464 |
boogschuttersgilde |
doel:
doel (L328p Heel)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (L328p Heel),
buim (mv.):
buim (L328p Heel)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L328p Heel)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
WLD
kroeən (L328p Heel)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|