24128 |
boomleeuwerik |
leeuwerik:
liewerik (L328p Heel)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
bospieper:
bòspieper (L328p Heel)
|
boompieper
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
stritsen:
sjtrietse (L328p Heel)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
buǝnǝ (L328p Heel),
boon:
buǝn (L328p Heel)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
27345 |
boorijzer |
boor:
būǝr (L328p Heel),
houtboor:
hǫwt˱būǝr (L328p Heel),
ijzerboor:
īzǝrbūǝr (L328p Heel)
|
Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.]
II-12
|
31943 |
boorsel |
boorsel:
būǝrsǝl (L328p Heel)
|
Het fijne houtstof dat tijdens het boren uit het boorgat te voorschijn komt. [N 53, 181; monogr.]
II-12
|
31944 |
boorvijl |
boorvijltje:
buǝrvilkǝ (L328p Heel)
|
Vijl waarmee de snijdende delen van een boorijzer worden aangescherpt. Het blad van de boorvijl kan plat, driehoekig of rond zijn. Ronde vijltjes worden voor het slijpen van slangboren en lepelboren gebruikt. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in de paragraaf over het onderhoud van de zaag.' [N 53, 179]
II-12
|
18863 |
boos |
giftig:
giftig (L328p Heel, ...
L328p Heel),
kwaad:
kwaod (L328p Heel),
kwoat (L328p Heel)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] || kwaad
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
boewət (L328p Heel)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31989 |
borderel |
maatpapiertje:
mǭtpǝpērkǝ (L328p Heel)
|
Lijstje waarop de maten staan genoteerd, bijvoorbeeld wanneer hout met behulp van de smetlijn afgetekend moet worden. [N 53, 204c]
II-12
|