20445 |
de dode naar de kerk brengen |
naar de kerk dragen:
nao de kirk draage (L328p Heel)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
ueeverloeje (L328p Heel),
ueverloeje (L328p Heel)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32289 |
de duigkoppen gelijkschaven |
schaven:
šāvǝ (L328p Heel)
|
Nadat de kimmen gekapt zijn, worden de duigkoppen aan beide zijden van het vat aan de bovenzijde vlakgeschaafd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een kopschaaf, soms ook van een blokschaaf (bijvoorbeeld in Heel (L 328)), een reischaaf (bijvoorbeeld in Panningen (L 290), Heel (L 328) en Hasselt (Q 2)) of een stalen schaaf (bijvoorbeeld in Gennep (L 164) en Klimmen (Q 111)). Zie ook het volgende lemma en de lemmata ɛblokschaafɛ, ɛreischaafɛ en ɛstalen schaafɛ in de paragraaf over de schaven bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 35b]
II-12
|
20395 |
de echtelijke staat |
getrouwd leven, het -:
getrouwdj laeve (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
het/een aanwerk maken:
ęi̯n [aanwerk] mãkǝ (L328p Heel)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegde:
ē̜gdjǝ (L328p Heel
[(pl -s)]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32791 |
de eg lichten |
luchten:
løxtǝ (L328p Heel)
|
De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.]
I-2
|
32846 |
de evenaar verstellen |
meer/ minder als de halve schei geven:
miǝr/mendǝr ɛs ˲dǝ halǝf šęi̯ gē̜vǝ (L328p Heel)
|
Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.]
I-2
|
21416 |
de hort op? |
op jats:
op jats zeen (L328p Heel),
op schabberlits:
op sjabberlits (L328p Heel)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszengel beden:
hoeszaengel baeje (L328p Heel)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|