e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domme vrouw suftrut: suftrut (Heel) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: dompele (Heel), dopen: duipə (Heel), soppen: sòppə (Heel) dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donderbieëstjes (Heel), dónderbieësjtjes (Heel) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: dondere (Heel) donderen [SGV (1914)] III-4-4
donderslag knetterslag: knèttərsjlāāg (Heel) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk onweerslucht: oonwéérsloogt (Heel) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
donderx donder: donder (Heel) donder [SGV (1914)] III-4-4
donker, duisterx donker: dónkel (Heel), duister: duuster (Heel), dūūster (Heel), dūūstər (Heel) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
donkere metten metten: metten (Heel) De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)] III-3-3
dood (bn.) dood: doeat (Heel, ... ), dôôêd (Heel), gestorven: gəsjtoorvə (Heel) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] III-2-2