e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijver drijver: drīvǝr (Heel) Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.] II-12
drinken de dorst verslaan: vərsjlaon (Heel), drinken: drinke (Heel), drinkə (Heel) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkkuil in de wei drinkgat: dreŋkgāt (Heel), kuil: kūl (Heel) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dras (Heel) droesem [SGV (1914)] III-2-3
droge tepel doof (bijvgl. nmw.): dau̯f (Heel), dove tepel: dove tepel (Heel), verschrompelen (ww.): vǝršrompǝlt (Heel) Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b] I-12
droge verfstoffen beenzwart: bęjnžwart (Heel), bremer groen: brēmǝr grø̄n (Heel), bruine oker: brūnǝ uǝkǝr (Heel), chromaatgeel: kromāt˲gē̜l (Heel), dodekop: dūǝjǝkǫp (Heel), engels rood: eŋǝls rūǝt (Heel), gebrande lak: gǝbrandjǝ lak (Heel, ... ), grafiet: gravit (Heel), kalkgroen: kalǝk˲grø̄n (Heel), kasselse aarde: kasǝlsǝ ē̜rt (Heel), kobaltblauw: kobalt˱blǫw (Heel), kobaltgroen: kobalt˲grø̄n (Heel), koningsblauw: kø̜̄neŋs˱blǫw (Heel), kraplak: kraplak (Heel), lampenzwart: lampǝžwart (Heel), litofoonwit: litofōnwet (Heel), mineraalblauw: minǝrālblǫw (Heel), oker: uǝkǝr (Heel), ongebrande lak: ongǝbrandjǝ lak (Heel, ... ), rijtuigenzwart: rījtȳgǝžwart (Heel), signaalrood: senjālrūǝt (Heel), zinkgeel: zeŋk˲gē̜l (Heel), zinkgroen: zeŋk˲grø̄n (Heel), zwartsel: žwęrtsǝl (Heel), zwavelzinkwit: zwāvǝlzeŋkwet (Heel) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
dronkaard zatlap: záátlàp (Heel) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken zat: zaat (Heel) zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn een fijne stevel in hebben: ein fiene sjtevel in hubbe (Heel), ze draaien zien: hae zuut ze drejje (Heel) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: druuwəg blīēvə (Heel) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4