e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drukte, gedoe gedoens: gedoons (Heel), omstand: oomstjènj (Heel) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druppel drup: einen dröp (Heel), druppel: dröpəl (Heel), einen dröppel (Heel), èinen dröppel (Heel) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
dubbel sierhek poort: port (Heel), pōrt (Heel) Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6] I-8
dubbele ladder dubbelleider: dø̜bǝllɛjǝr (Heel) Ladder bestaande uit twee delen die aan de bovenzijde scharnierend met elkaar zijn verbonden. [N 67, 63d] II-9
duif (alg.) duif: doef (Heel) Duif [SGV (1914)] III-3-2
duif, algemeen duif: doef (Heel) Duif [SGV (1914)] III-4-1
duig druif: drūf (Heel), duig: duig (Heel), dȳx (Heel) Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.] II-12
duiker duiker: dūūkər (Heel) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1
duim duim: doem (Heel) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: dōēm (Heel) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4