24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikuuerke (L328p Heel),
eikuuörke (L328p Heel)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwrat:
žwelvrat (L328p Heel)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aaflaot verdeene (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
askruutske hoeele (L328p Heel),
assekruisje halen:
assekruutske hoeële (L328p Heel)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31915 |
een beitel slijpen |
aanzetten:
ānzętǝ (L328p Heel),
slijpen:
šlīpǝ (L328p Heel)
|
De beitelsnede scherp maken met behulp van de slijpsteen. [N 53, 48a; N 53, 110; monogr.]
II-12
|
31917 |
een beitel wetten |
afbramen:
af˱brāmǝ (L328p Heel)
|
De kleine oneffenheden die bij het slijpen zijn gevormd op de snede van de beitel met behulp van een wetsteen verwijderen. Zie ook afb. 72. [N 53, 48b]
II-12
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
lōēstərə (L328p Heel)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
ei dröpkə drinkə (L328p Heel)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
geven:
gèève (L328p Heel),
schenken:
sjinkə (L328p Heel)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|