19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nuischierig (Q105p Heer)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q105p Heer)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
da ⁄s niks weerd (Q105p Heer)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
30213 |
nok |
vorstboom:
vērš˱bǫwm (Q105p Heer)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21348 |
nors |
frech (du.):
vrĕk (Q105p Heer)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
mörrege (Q105p Heer)
|
s morgens) [SGV (1914)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kant (Q105p Heer, ...
Q105p Heer)
|
oever [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
nēūt (Q105p Heer),
noot (Q105p Heer)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20547 |
olie |
olie:
olie (Q105p Heer)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (Q105p Heer)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|