e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: ónnozele kinder (Heer) Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onpaar onpaar: òmpaar (Heer) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onrijp groen: greun fruit ete (Heer) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid groen: greun (Heer) onrijp [SGV (1914)] I-7
onweersbui donderbui: dònderbui (Heer), onweersbui: ònwêrsbui (Heer) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4
onweerx onweer: oonwēīr (Heer) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
oog oog: auch (Heer), o.ugə (Heer), oug (Heer) ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Heer) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4
oogst -werkzaamheden oogst: ǫu̯xs (Heer) Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8] I-4
ooievaar ooievaar: oejevaar (Heer) ooievaar [SGV (1914)] III-4-1