e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roest roest: ros (Heer), rŏs (Heer) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: rŏste (Heer) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roezemoezen roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoeze (Heer) roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1
rog rog: Endepols  rog (Heer) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3
rogge rog(ge): rø̜gǝ (Heer) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen rok: rŏk (Heer) rok [SGV (1914)] III-1-3
rollen wellen: wɛlǝ (Heer) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rolletje munten carotte (fr.): karrot (Heer) rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
roof(je) (korst op een wonde) roof(je): rōōf (Heer) roof, korst [SGV (1914)] III-1-2
roofvogel, algemeen roofvogel: roufvogel (Heer) een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] III-4-1